Het gebruik van activerende lesvormen bevordert het leren. Hierbij wordt interactie tussen leerlingen en de leraar gestimuleerd, alsook tussen leerlingen onderling, wat op zijn beurt de leerlingen aanzet tot toepassing en analyse van de leerstof. Wat leerlingen actief verwerken, zal leiden tot een diepgaander begrip. In de klas wordt daarom best ingezet op opdrachten, toepassingen en concrete voorbeelden die de leerlingen aanspreken.
Binnen de dimensie 'intensieve en activerende les' vinden we volgende concrete gedragingen terug. Vind je deze elementen terug in jouw video, dan scoor je reeds sterk op deze dimensie. Vind je deze elementen minder vaak terug in jouw video, dan kan je hier nog wat hulp bij gebruiken.
Gedraging 1: De leraar hanteert werkvormen die leerlingen activeren
Actieve leerlingen zijn meer betrokken bij het lesonderwerp. Hanteer als leraar dan ook vooral activerende werkvormen. Stel ook veel vragen tijdens je lesgeven en gebruik een variëteit aan opdrachten en instructiestrategieën. Probeer om niet eindeloos zelf aan het woord te zijn. Laat leerlingen elkaar zaken uitleggen of maak ruimte voor een samenvattende mindmap of zelftoets. Begeleid en ondersteun leerlingen hierin.
Gedraging 2: De leraar stimuleert het zelfvertrouwen van zwakke leerlingen
Het stimuleren van het zelfvertrouwen van leerlingen die het wat moeilijker hebben, kan hen helpen een sprong vooruit te maken. Beantwoord hun vragen op een bemoedigende en positieve manier, bekrachtig hun inzet en ondersteun hen waar nodig.
Gedraging 3: De leraar stimuleert leerlingen om over oplossingen na te denken
Stimuleer je leerlingen om verschillende bronnen te raadplegen. Leer leerlingen oplossings- en opzoeksstrategieën aan en laat hen zelf actief aan de slag gaan met leermateriaal.
Gedraging 4: De leraar stelt vragen die leerlingen tot denken aanzetten
Deze gedraging kan heel wat omvatten. Cruciaal is dat je de leerlingen aanmoedigt om vragen te stellen en leerstof in de eigen woorden uit te leggen, aan jou, aan zichzelf en/of aan anderen. Stel kritische vragen en vraag door. Geef leerlingen voldoende tijd om een vraag te beantwoorden en ga regelmatig na of de leerlingen begrijpen waar de les over gaat.
Gedraging 5: De leraar laat leerlingen hardop denken
Neem in je les ook even te tijd om de leerlingen oplossingen te laten verbaliseren en geef hen de gelegenheid om hardop over oplossingen na te denken. Laat leerlingen bijvoorbeeld een concept of een oplossingsmethode uitleggen aan elkaar of maak ruimte voor een klasdiscussie. Onder het motto ‘discussiëren moet je leren’, kan je dit proces ondersteunen door zelf uitspraken te gebruiken die aanzetten tot het nadenken over de leerstof, zoals ‘ik ben het wel/niet eens met je omdat…’, of ‘ik wil jouw punt graag aanvullen met…’.
Gedraging 6: De leraar zorgt voor interactieve instructie
Door in interactie te gaan met je leerlingen, of leerlingen te stimuleren in interactie te gaan met elkaar, laat je leerlingen doordenken over het onderwerp. Zorg ervoor dat je niet enkel zelf aan het woord bent tijdens instructiemomenten. Betrek de leerlingen, activeer voorkennis, gebruik hulpmiddelen.
Gedraging 7: De leraar verduidelijkt bij aanvang van de les de lesdoelen
Start je les met het verduidelijken van de lesdoelen: wat zullen je leerlingen op het einde van deze les kennen en kunnen. Leg uit wat het doel van een opdracht is en wat de leerlingen ervan zullen leren.